Skip to main content

Bg. 8.15

Tekst

mām upetya punar janma
duḥkhālayam aśāśvatam
nāpnuvanti mahātmānaḥ
saṁsiddhiṁ paramāṁ gatāḥ

Synoniemen

mām — Mij; upetya — bereikend; punaḥ — opnieuw; janma — geboorte; duḥkha-ālayam — oord van ellende; aśāśvatam — tijdelijk; na — nooit; āpnuvanti — bereiken; mahā-ātmānaḥ — de grote zielen; saṁsiddhim — perfectie; paramām — ultieme; gatāḥ — bereikt hebbend.

Vertaling

Nadat ze Mij bereikt hebben, keren de grote zielen, die toegewijde yogī’s zijn, nooit meer terug naar deze tijdelijke wereld, die vol ellende is, want ze hebben de hoogste volmaaktheid bereikt.

Betekenisverklaring

Omdat de tijdelijke materiële wereld vol is van de ellende van geboorte, ouderdom, ziekte en dood, zal degene die de hoogste perfectie behaald heeft en de allerhoogste planeet, Kṛṣṇaloka, Goloka Vṛndāvana, heeft bereikt, natuurlijk niet willen terugkeren. De allerhoogste planeet wordt in de Vedische literatuur beschreven als avyakta, akṣara en paramā gati; met andere woorden, die planeet gaat ons materiële waarnemingsvermogen te boven en is onvoorstelbaar, maar ze is het hoogste doel, de bestemming van de mahātmā’s (grote zielen). De mahātmā’s ontvangen transcendentale boodschappen van zelfgerealiseerde toegewijden en ontwikkelen op die manier geleidelijk hun devotionele dienst in Kṛṣṇa-bewustzijn en raken zo verdiept in die transcendentale dienst, dat ze er niet langer naar verlangen om naar welke materiële planeet dan ook te worden verheven — ze willen zelfs niet naar een van de spirituele planeten verheven worden. Het enige wat ze willen is Kṛṣṇa en Kṛṣṇa’s gezelschap en niets anders. Dat is de hoogste volmaaktheid van het leven.

Dit vers spreekt in het bijzonder over de personalistische toegewijden van de Allerhoogste Heer, Kṛṣṇa. Deze Kṛṣṇa-bewuste toegewijden bereiken de hoogste volmaaktheid van het leven. Met andere woorden, zij zijn de meest verheven zielen.